A nation is, in my mind, an historical group of men of a recognizable cohesion held together by a common enemy.
Theodor Herzl
Zentgraaff van het “Soerabaiasch Handelsblad” heeft indertijd gepropageerd de vorming van een blank front, ten einde sterker te staan tegenover de massa van “inlanders”, die in hun diverse organisaties steeds meer voet beginnen te winnen, – ten koste van het prestige van den blanke, dat in het verleden voldoende is geweest, om den overheerscher tegen de “moordzucht en bloeddorst” der Inheemschen te beschermen.
Zijn stem is die eens roependen in de woestijn gebleven.
Ze heeft geen positieve reactie gevonden van de blanke pers in ons land. Ze kreeg van de sana-partij slechts een negatief antwoord: men wees het blankefront-idee af. Wij kunnen de houding dier pers op twee manieren uitleggen.
Wij kunnen zeggen, dat de blanke inderdaad naar verbroedering wenscht te streven, naar wederzijdsche waardeering tusschen bruin en blank. Of wij kunnen die houding hierdoor verklaren, dat men voelt, juist door de vorming van een blank front, juist door zich te consolideren, zich te zullen verzwakken; dat men voelt dat de vorming van een blank front onherroepelijk een bruin front zal doen geboren worden, waarin de bruine het gewicht van zijn aantal in de weegschaal zou kunnen werpen, wat onmogelijk te neutraliseeren zou zijn door hechtheid van organisatie aan blanke zijde alleen.
Welke van de twee verkiaringen de aannemelijkste is? Tegen de eerste verklaring moge worden aangevoerd, dat men in het verleden nimmer behoefte heeft gevoeld aan verbroedering. De blanke heeft in ons land zich zorgvuldig afgezonderd; hij heeft zich afzijdig gehouden van alles wat niet “blank” was, hij wees iedere toenadering van onzen kant af; hij vormde Her een samenleving, die geen aanrakingspunten had met de Indonesische. Waarom dan plotseling dat liebAugeln? Vanwaar die broederschapsideeen?
Wij Indonesiers, wij vinden het verdacht? Voor de tweede hypothese pleit het feit, dat men van broederliefde overloopt, juist op een oogenblik, dat wij, Indonesiers, door machtsvorming in verschillende organisaties kracht hebben weten te verwerven; dat wij tegenwoordig geen massa van analphabeten alleen uitmaken, maar een massa van georganiseerde analphabeten die weten, dat wat ons te kort schiet aan schoolsche wijsheid, aan organisatie-talent en organisatietechniek, ruimschoots vergoed wordt door ons getal.
Zeker, wij Indonesiers, wij begrijpen, dat waar wij ons hoe langer hoe meer bewust zijn geworden van de macht, ontleend aan onze numerieke meerderheid, gevoegd bij het steeds dalende prestige van den overheerscher, — de verhoudingen steeds meer toegespitst zullen worden. Wij begrijpen, dat het mathematisch juist trekken van de scheidingslijn tusschen den macht-begeerende bruine en den macht-vasthoudende blanke beteekent: het doen geboren worden van de climax der verslechterende verstandhouding tusschen bruin en blank. Maar wij begrijpen ook, dat hoe zuiverder en eerder de antithese is gesteld, hoe karaktervoller de strijd wezen zal; en dat hoe beter het antagonisme is onderkend, hoe juister de doelstelling van den strijd zal zijn.
Wanneer wij dit inzien, dan is de volgende stap, door ons, Indonesiers, te doen, duidelijk.
Vooropstellende, dat wij bereid staan om al wat redelijk is aan te nemen en als eigen te adopteeren; dat wij zelfs van den tegenstander lessen moeten kunnen accepteeren, – zij het geamendeerd, zooals onze belangen voorschrijven dienen wij het advies van Zentgraaff op te volgen.
Een “blank front” verzwakt de Europeesche stelling in ons land. Welnu, dan volgt daaruit vanzelf, dat een “bruin front” onze positie zal versterken! Wat de tegenstander verwerpt, moet juist goed voor ons zijn.
Naar de machtsvorming moeten wij ; naar de machtsvorming, die ons alleen reale-politiek kan mogelijk maken; naar de machtsvorming, die slechts door de vorming van een “bruin front” mogelijk is.
Dat daarom dit bruine front kome. Dat iedere Indonesier inzie, dat gebrek aan eensgezindheid oorzaak is geweest van onze nederlagen in onzen strijd met het Westen. Dat hij leering trekke uit de historie onzer nationale aftakeling, uit het hofgekrakeel bij de Mangkoerats, of uit den strijd tijdens Mangkoeboemi en Mas Said, waaruit geen Indonesiers doch alleen de Hollander winnend te voorschijn is gekomen …
Niet met duizenden en duizenden “inlanders” mag de vreemdeling te maken hebben; niet met millioenen bruinen mag hij hebben te strijden; hij mag alleen tegenover zich hebben een, ondeelbaar, Indonesisch Volk, – welhaast een, ondeelbare Indonesische Natie!
Hoe of dit mogelijk is, waar realiteit is, dat ons volk verdeeld is in zoovele organisaties? Hoe, waar die organisaties alle hebben een eigen ideologie, elk volgt een eigen strijdmethode?
Vooreerst: Men zij gewaarschuwd zich de moeite te geven een unificatie van de diverse partijen te bewerkstelligen. Men zij doordrongen van de onmogelijkheid, een Volk van vijftig millioen zielen, levende in een maatschappelijke structuur van velerlei geleding, te binden in het keurslijf van een enkele organisatie; die indien zulks wel mogelijk was Indonesia een stempel van ideeen en geestes-armoede zou opdrukken, die uitsluit een vrij, zelfstandig bestaan, waardoor ons Volk dan veroordeeld zou wezen, tot den jongsten dag een slavenjuk tedragen.
En daarom zij federatie onze leus. Federatie, die intact moet laten de persoonlijkheid, de individualiteit, het karakter van de daarbij aangesloten partijen. En de band, onontbeerlijk om partijen te samen te binden, zij een zeer losse. Hij knelle niet in zijn binding, opdat hij voldoende waarborgen kan geven, duurzaam te zijn.
Hij zij gelijk de losse band die samen bindt de elementen van het Britsch imperium. Hij zij los, om stevig te zijn.
Het accoord, dat door de Indonesische partijen getroffen zal worden, zal dus geen principieel accoord kunnen wezen. Principieel accoord impliceert de onderwerping der daaraan aangeslotenen aan principieele discipline; het beteekent zeker offer van de aangesloten partijen aan zelfstandigheid en vrijheid van beweging.
En een bond zonder principieele discipline, zonder offer aan vrijheid, zonder offer aan zelfstandigheid der aangesloten partijen ten bate van den bond zelf, – zoo’n bond is denkbaar. Ja, zoo’n bond is mogelijk, wanneer men genoegen wil nemen met incidente ele samenwerking, samenwerking slecht dan, wanneer door de aangeslotenen unaniem de urgentie daarvan wordt gevoeld. Samenwerking b.v. waar het betreft het vergaderrecht. Samenwerking waar het betreft de poenale sanctie. Samenwerking waar het betreft de massa-arrestaties of de exorbitante rechten. Samenwerking waar het betreft onze studentenmartelaren in Holland … Wij, Indonesiers, wij moeten er ons voor schamen, dat telkens en telkens onze aanvallen op poenale sanctie of suikerkapitaal met succes worden afgeslagen … Wij moeten er ons voor schamen, dat na de eerste berichten over studenten-invallen of -arrestaties geen onzer zijn koffers heeft gepakt, om uit de eerste hand nadere bijzonderheden te vernemen; dat wij totnogtoe niet in staat zijn, aan onze beweging te schenken het element kracht !
Dat daarom de “Permufakatan Partij Partij Politiek Indonesia” spoedig geboren worde. Dat wij, ons rekenschap gevende van onze moeilijke taak: te vormen een ondeelbare Natie, te scheppen een vrije souvereine gemeenschap van onafhankelijken, in elkanderkracht zoeken. Dat wij spoedig aaneen-smeden de ijzeren keten van het bruine front!
Ons getal zij Een!